De Oud-strijders

This post is also available in: Engels

Oud-strijders

Coen Boymans (Geboren op 11-11-1920 te Rimburg. Gehuwd met A. Speetjens)

Coen Boymans was tijdens het uitbreken van de oorlog als dienstplichtig soldaat bij de geneeskundige troepen in Amsterdam gelegerd. Toen Schiphol ’s nachts gebombardeerd werd, dachten de soldaten dat er een oefening aan de gang was. De bevolking van Amsterdam was dan ook zeer verbaasd over de rust waarmee de militairen de volgende morgen naar hun post gingen. Van de plaatselijke bevolking moesten Coen en zijn makkers vernemen dat de oorlog was uitgebroken! Die dag ging twaalf keer het luchtalarm, maar na twee dagen kwamen er geen vliegtuigen meer over. Omdat het een tamelijk wilde tijd was, mochten de soldaten niet alleen op pad. En zo kwam het dat men steeds met z’n tweeën met getrokken revolver door de stad liep. In Amsterdam, de stad waar zoveel Joden vertoefden, is Coen zeer onder de indruk geraakt van de angst die onder deze bevolkingsgroep heerste. Met verlof naar huis gaan was een ware kruistocht. Het kostte Coen meer dan twaalf uur om in Rimburg te komen. Opvallend was, aldus Coen, het grote aantal mensen dat op Tweede Pinksterdag, ondanks de bombardementen, in de kerk was. Om het de Duitsers bij hun bombardementen niet al te gemakkelijk te maken moest er ’s avonds en ’s nachts verduisterd worden. In Amsterdam deed men dat zo drastisch, dat Coen bang was dat hij in een gracht zou vallen als hij vanuit het centrum naar Zuid moest. Over het feit dat Schiphol op 25 mei door de Engelsen gebombardeerd werd is Coen heel laconiek. “Vergissen is menselijk”, vindt hij. Op 13 juni kwam een einde aan Coens militaire tijd. Hij moest in Hoensbroek zijn hele plunje inleveren.

Albert Diederen (Geboren op 27-2–1918. Gehuwd met C. Ramaekers)

Albert Diederen kwam in november 1938 als dienstplichtige in militaire dienst. Begin 1940 werd zijn dienstplicht verlengd in verband met de mobilisatie. Hij was ingedeeld bij het regiment motor/artillerie, het eerste regiment dat gemotoriseerd werd en afstapte van paardentractie. Albert werd naar Naarden gemobiliseerd. Hij was gelegerd naast de Comenius Kapel. Hij had er een protestantse vriend, met wie hij samen naar de katholieke kerk ging. De prachtige grote kerk was een lust voor Alberts oog. Als hij niet van de Naardense kerk genoot, ging hij op paling vissen. Later werd Albert Diederen overgeplaatst naar Bussum om te worden opgeleid voor artillerie-inrichting. Hij werd ondergebracht in hotel Oud-Bussum. In mei 1940 werden de technici voor onderhoud van geschut en kanonnen verdeeld over de afdelingen in het gebied Grebbeberg. Albert zat op 10 mei 1940 tussen Scherpenzeel en Woudenberg. Het was toen een organisatorische janboel. De uitrusting was slecht en de deskundigheid van het personeel liet zeer te wensen over. “We moesten onderhoud plegen in stellingen die volledig onbekend waren”, zegt Albert. “Ik kreeg een karabijn, waarmee ik nog nooit geoefend had. Bij een aanval moest ik meedoen. Het was eigenlijk zinloos om zo tegen de Duitsers te vechten. Ik ben trouwens niet echt bij de gevechten betrokken geweest. We moesten terugtrekken tot in de bossen van Scherpenzeel. Het materieel moest vernietigd worden. Toen de eerste rij kanonnen weg was, bleek iedereen verdwenen te zijn. We zijn toen met vier man naar Driebergen gegaan. Iemand heeft bij Beelaards van Blokland de auto meegenomen. Toen de benzine op was zijn we per fiets naar Utrecht gereden. Daar was een bombardement aan de gang. We hoorden dat in de buurt Franse troepen waren en we gingen naar hen op zoek. In Hagelsteijn hebben we overnacht. Er werd daar een parachutisten jacht gehouden. Het wachtwoord was ‘Schapenscheerder’. Ik heb me schuilgehouden in het veld langs een heg. Van diverse kanten kwamen Nederlandse militairen. Nederlanders kwamen dus Nederlanders tegen!” Na de capitulatie kwam Albert terecht in een kamp in Hagelsteijn. Met behulp van de verlofkaart van de mijn kon hij op weg naar huis gaan; eerst lopend, toen op het dak van een bus van de Noord-Ooster. In Venlo heeft iemand hem vervoer aangeboden. Hoe hij uiteindelijk thuis is gekomen weet hij niet meer. “In de oorlog heb ik me niet meer hoeven te melden ”, besluit Albert. “Ik stond te boek als mijnwerker, al kon ik ook geen pungel of lamp krijgen!”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *